De winterspelen liggen weer achter ons. Eén van mijn vele ergernissen (ik erger me graag) is het onophoudelijke gejammer over verzuring. “Het zuur spoot me de oren uit”. “Ik was na 600 meter al totaal verzuurd”. Hebben die mensen ergens een zuurmeter in hun lijf, waarvan de wijzer in het rood gaat zodra ergens in een spier de zuurgraad over een drempel gaat? Zo’n zuurmeter is nooit gevonden. Het gekakel over verzuring is begonnen toen wetenschappers bij hoge inspanning grote hoeveelheden lactaat (een broertje van melkzuur) in het bloed vonden.
Daarvoor was nog nooit iemand verzuurd geraakt. 800 meterlopers kregen wel problemen bij 600 meter, maar hadden toen gewoon zware of vermoeide benen. Bij hevige inspanning gedurende een paar minuten (denk aan de 800-3000 meter op de baan en de meeste langebaan schaatsafstanden) wordt het in een spiercel wel iets zuurder. Dat het maar weinig zuurder wordt, is overigens te danken aan de vorming van lactaat. Lactaatvorming veroorzaakt niet de verzuring maar voorkomt het juist. Bij het onvermogen van de 800 meterloper om op 600 meter voluit door te gaan, speelt de lichte verzuring in de spieren waarschijnlijk wel een rol, maar onderzoek heeft laten zien dat het zeker niet de enige factor is bij het onvermogen om voluit door te gaan.
Bij verschillende inspanningsduren spelen diverse factoren een rol bij het onvermogen om voluit door te gaan. Ik zal vanaf nu ‘het onvermogen om voluit door te gaan’ met ‘vermoeidheid’ aanduiden. Bij elke afstand komt er een moment dat – wanneer je te hard gaat – de vermoeidheid toeslaat. Als je een grafiekje maakt van de snelheid die je kunt halen ten opzichte van de gelopen afstand, zie je een gestage afname van de vol te houden snelheid. Ook bij afstanden waar verzuring geen rol speelt. Je ziet ook geen knikken in de grafiek die duiden op plotselinge grenzen waar het lichaam tegenop loopt.
Een klein beetje langzamer en je kunt het weer een kilometer langer volhouden. Je ziet daar geen effecten van aerobe, anaerobe of ventilatoire drempels, maximum lactaat steady state of allerhande omslagpunten. Die dingen mogen wat mij betreft allemaal echte fenomenen zijn, maar in de praktijk moet je langzamer als je langer door wilt gaan en kun je harder naarmate de afstand korter wordt.
Als je je uiterste best doet om op een bepaalde afstand zo hard mogelijk te lopen (schaatsen of fietsen) bereik je een moment dat het allemaal heel zwaar wordt; de vermoeidheid slaat toe. Als je het goed verdeelt, is dit vlak voor de finish. Maar optimistisch als vele sporters zijn, gebeurt het meestal op ongeveer ¾ van de race. Dit is niet het resultaat van verzuring, maar een combinatie van factoren wa¬¬arbij de hersenen een hoofdrol spelen. In de hersenen komen alle signalen bij elkaar en wordt het vermoeidheidsgevoel opgewekt. Dat vermoeidheidsgevoel is erg situatieafhankelijk. Het treedt bijna nooit op met de finish in zicht, altijd een stuk daarvoor. Hier is intelligentie aan het werk, er worden allerhande factoren gewogen. Er is geen noodrem waar de bestuurder geen invloed op heeft. Je kunt leren om dieper te gaan.
Uiteindelijk is de kunst van het zo hard mogelijk gaan op een afstand, de kunst van het verdelen van je inspanning en het verkennen en passeren van je grenzen. Daarvoor moet je leren onbevangen naar de subtiele signalen van je lijf te luisteren. En niet op je verzuringsmeter kijken, want die heb je niet. En zelfs al had je zo’n verzuringsmeter, het zou net als je hartfrequentie slechts één van de vele factoren zijn bij het onvermogen om volop door te gaan. Verdelen moet je oefenen en dat kan niet erg goed tijdens de training. Vandaar het grote belang van het ‘wedstrijdritme’ (weer zo’n maffe kreet). Je hebt wedstrijden nodig om je lijf te leren kennen als het op max moet draaien.
Siebe Turksma
